De geschiedenis van chirurgische draden
De eerste vermeldingen van chirurgische hechtingen gaan terug tot in het oude Egypte. Gedurende zeer lange tijd gebruikte men hiervoor verschillende materialen zoals plantaardige vezels, haar en pezen van dieren.
Tot in de 19de eeuw was men geconfronteerd met hechtingsdraden en instrumenten vaak sterk met kiemen besmet wat de prevalentie van ontstekingen – vaak met fatale afl oop – verhoogde. Eerst trachtte men dat tegen te gaan, door de operatieruimte en de instrumenten te ontsmetten, onder andere met fenol of fenolspray. Dat leidde in de tweede helft van de 19de eeuw tot de ontwikkeling van catgut fenol en later catgut chroom, beide met fenol ontsmet.
Het eerste catgut bestond uit ingewanden van katten, later van schapen en uiteindelijk van runderen.
Maar het duurde nog tot het begin van de 20ste eeuw vooraleer men de eerste volledig steriele catgut zou vinden. De industriële productie ervan begon in 1909. Een nieuwe doorbraak kwam er in 1940 met de ontwikkeling van synthetische niet resorbeerbare chirurgische draden (nylon).
De resorbeerbare versie voor toepassing op grote schaal kwam vanaf 1970 op de markt. Ondertussen gebeurde de sterilisatie via een stralingsproces dat zowel op catgut als op synthetische draden toegepast werd. Behalve de sterilisatie door straling (gammastralen) zijn vandaag twee andere sterilisatiemethodes gangbaar: thermische sterilisatie en chemische sterilisatie.